Veertien jaar was Karin Beumkes (Texel, 1960) toen Nico Dros (o.a. Het Salsapaviljoen en Noorderburen een vriend tipte. Dit meisje had talent zei hij. Zeventien jaar oud werd bij Het Tessels Literatuurfonds een kleine bloemlezing uitgebracht ten behoeve van Nicaragua. In 1980 verscheen Duizend Graven (Uitgeverij Het Open Boek). Daarna gedichten in Meander, Op Ruwe Planken, Opspraak en Noach`s kat.
In 1995 genomineerd voor de Nieuwegeinse Literatuurprijs en tegelijkertijd opgenomen in de verzamelbundel Dichters in de Prinsentuin. Daarna volgde medewerking aan bloemlezingen, zoals Geritsel onder redactie van Theo M. Slachmuylders.
Diverse keren stond zij op de planken, onder andere bij Zeven Gekozen Dichters, georganiseerd door Driek van Wissen. Dit jaar staat ze op 15 maart in de Literaire Tuinscheurkalender (Uitgeverij Contact)
Henk van Kerkwijk: Haar poëzie is dromerig, soms puntscherp met prachtige alliteratie en verrassende taalconstructies.
Huis
mijn vader is de erfhond die vloekt
de droge vlindercake die wit versneden wordt
mijn vader is het lijk waarop de maden vliegen
de vleugels later in de smalle kist
wij dochters wij lopen de hakjes kaal tak-tak
gelijk als winterpaardjes hunkerend naar de stal
waar ramen missen
mijn vader laat achter zijn droge oog
duizenden sterren vallen die wij niet zien
ik bekijk het zo – hij wordt door Goden opgevangen
maar als zijn lichaam rolt dan heb ik geen gewicht
en als hij in de koude grond tot beendervoer bevriest
blijf ik achter met geen gram alleen maar worden de dagen zwanger
blijf ik achter.
Karin Beumkes
18.2.09
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten